Download het geluidsbestand van deze lezing (mp3)
van Johann Wolfgang Goethe in een lezing van Erik De Smedt opgenomen op 26/05/2020 |
tekst
Edel weze de mens, Hulpvaardig en goed! Want dat alleen Onderscheidt hem Van alle wezens Die wij kennen. Heil aan de onbekende Hogere wezens Die wij vaag vermoeden! Moge de mens op hen gelijken! Zijn voorbeeld moge ons leren Aan hen te geloven. Want gevoelloos Is de natuur: De zon schijnt Over goeden en kwaden, En voor de misdadiger Schitteren als voor de beste De maan en de sterren. Wind en stromen, Donder en hagel Gaan bruisend hun weg En grijpen Voorbij snellend De een na de ander. Ook het geluk Loopt tastend tussen de menigte, Grijpt nu eens de gekrulde Onschuld van de knaap, Dan weer de kale Schuldige schedel. Volgens eeuwige, ijzeren Grote wetten Moeten wij allen De kringen van ons Bestaan voltooien. Alleen de mens slechts Vermag het onmogelijke: Hij onderscheidt, Kiest en oordeelt; Hij kan het ogenblik Duur verlenen. Hij alleen mag De goede belonen, De boze bestraffen, Genezen en redden, Al wat dwaalt en doolt Nuttig verbinden. En wij vereren De onsterfelijken Als waren ze mensen, Als deden ze in het groot Wat de beste in het klein Doet of zou willen doen. De edele mens Weze hulpvaardig en goed! Onvermoeibaar moge hij scheppen Wat nuttig en juist is, Weze hij ons een voorbeeld Van die vaag vermoede wezens!Johann Wolfgang Goethe
n.v.t.
lezing toegevoegd op 2020-05-27 01:05
Vertaling van Das Göttliche door Erik de Smedt:
Edel sei der Mensch,
Hilfreich und gut!
Denn das allein
Unterscheidet ihn
Von allen Wesen,
Die wir kennen.
Heil den unbekannten
Höhern Wesen,
Die wir ahnen!
Ihnen gleiche der Mensch!
Sein Beispiel lehr’ uns
Jene glauben.
Denn unfühlend
Ist die Natur:
Es leuchtet die Sonne
Über Bös’ und Gute,
Und dem Verbrecher
Glänzen, wie dem Besten
Der Mond und die Sterne.
Wind und Ströme,
Donner und Hagel
Rauschen ihren Weg
Und ergreifen
Vorüber eilend
Einen um den andern.
Auch so das Glück
Tappt unter die Menge,
Faßt bald des Knaben
Lockige Unschuld,
Bald auch den kahlen
Schuldigen Scheitel.
Nach ewigen, ehrnen,
Großen Gesetzen
Müssen wir alle
Unseres Daseins
Kreise vollenden.
Nur allein der Mensch
Vermag das Unmögliche:
Er unterscheidet,
Wählet und richtet;
Er kann dem Augenblick
Dauer verleihen.
Er allein darf
Den Guten lohnen,
Den Bösen strafen,
Heilen und retten,
Alles Irrende, Schweifende
Nützlich verbinden.
Und wir verehren
Die Unsterblichen,
Als wären sie Menschen,
Täten im Großen,
Was der Beste im Kleinen
Tut oder möchte.
Der edle Mensch
Sei hülfreich und gut!
Unermüdet schaff’ er
Das Nützliche, Rechte,
Sei uns ein Vorbild
Jener geahneten Wesen!
over deze lezing
Een onversneden, idealistische wensdroom uit de Weimarer Klassik: vertrouwen in het goede, ware en schone, tegen de onverschilligheid in. Johann Wolfgang Goethe gaf zijn gedicht over de mens (1783) de titel ‘Het goddelijke’.