De sirenen

door Paul van Ostaijen

Niet lang geleden slaagden matrozen er in de sirenen, enkele mijlen zuidelik van de Azoren, te vangen. De sirenen floten hartverscheurend, maar de matrozen, woordelik genomen doof zijnde, bleven onbeïnvloed. Zij wilden de zeeën van deze gevaarlike dieren zuiveren en sloten de sirenen op in een donkere afgesloten hoek van het ruim. In de havens waar hun schip aanlegde, werden zij, nadat zij van hun vangst hadden verteld, door het scheepsvolk op jubel en hoera onthaald en daar de matrozen meenden dat een gevangen sireen een talisman is, verkochten zij vlot te Lissabon, te Liverpool, te Rotterdam de gevangen sirenen; alleen moesten zij, de dove matrozen, de sireen in de donkerste hoek van het scheepsruim onderbrengen, want de anderen wisten zich daartoe niet bekwaam.

Men weet dat zeekapiteins mensen zijn die zich alles tot nut willen maken. Zo gebeurde het ook met de gevangen sirenen. Men bracht in een muur van het sirenehok een ronde opening aan en van deze opening tot ver boven het dek uit leidde een buis het gefluit der sirenen wiegend boven de zee, boven de stroom en de stad. Opdat de sirenen zouden fluiten wanneer het het scheepsvolk nuttig of aangenaam scheen, had men een dunne lans gemaakt waarvan het uiteinde bestond uit drie scherpe spelden; deze spelden werden gedoopt in een papavervocht en langs een kleine opening in het hok in het lijf der gevangen sirenen gedrongen. Het papavervocht heeft de eigenschap hem die het in zich opneemt een onbeschrijfelik verlangen naar ruimte en een grondeloze treurnis mede te delen. In de sirenen maakt het het verleden van de verre zeeën wakker en van hun vroegere macht op de mensen naast een uiteindelike treurnis waarin als in een verdere afmeting ligt alle ruimte en alle machtswaan. Dan schreeuwt de sireen luid op; de oneindige trilling van haar gefluit schiet scherp over het schip heen de ruimte in, hangend boven de stroom en boven de stad; de scheepslui aan de wal en de mensen van de havensteden zeggen midden hun roes: het is twaalf, de sirenen hebben gefloten, het nieuwe jaar begon.

Doch, spijts gevangen, hebben de sirenen hun macht niet afgelegd. Wel kunnen zij niet meer de janmaats lokken diep in de diepe zee, waar hun zang is de vroege dood, midden de wonderlikheid van anemonen en wier, schelpen en koralen, meer dan een vergoeden. Zij echter die eens hebben gehoord het fluiten van de sirenen hoog boven de stad, kunnen hun verlangen naar deze klacht in hun verder leven niet meer bedwingen. Zij zijn, als de muis de kat, de haven vervallen, waar zij de boten weten en de sirenen.

Fabriekbezitters van het vlakke land hebben van het scheepsvolk sirenen gekocht; zij houden ze tans gevangen in de kelders van hunne gebouwen. Wat zij echter ook beproeven, zij slagen er niet in de sirenen tot dit klagende geschrei te brengen, dat deze dieren, gevangen aan boord van een schip, uitstoten. Men vermoedt dat de sirenen, waar hun het laatste genieten, de reuk van het zeewater ontbreekt, langzaam verkwijnen. Trouwens is het ook het zeewater dat hare stem deze scherpte geeft.


door Paul van Ostaijen

Back to CONTENTS


tekstbron: DBNL
opgenomen in WEEKBLADEN #50 - lichtpijn

Stuur uw bijdragen (enkel tekst aub, geen prentjes) voor de WEEKBLADEN naar weekbladen@radioklebnikov.be

Ontdek onze CD-collectie
op BANDCAMP!