6 oktober 1992
hoezeer de schijn beschermt.
het grote raam trilt, vangt regen op.
hoe oktober de messen slijpt aan de silhouetten van wandelaars en fietsers buiten. alleen hun strepen, hun vage vlakken, de verregende code, de woorden raken binnen.
elke dag is twee cijfers in de gasteller. je hebt enkel de warmte nodig, niet de data, de getallen.
dat ze binnenkomt met het grauw van buiten als een sluier rustend op haar buik, de montere stem met haar angst en haar moed, de hond die in je warme tenen bijt.
de warmte bestaat, de woorden veeg je zo weer buiten.
de warmte rond het ontbreken van het gebaar.
ook nu
er zal altijd wat ontbreken, maar dat iets is niet wat je wil.
je wil het niet-iets, dat zij bij jou gebeurt en er verder niets is.
het ongewilde gebeurt nooit geheel buiten de wil.
het valt nooit voor buiten de wil van het gewilde.
het ongewilde vertelt de wil van het ongewilde.
haar kleed is donkerblauw maar het ruist in de stroschakeringen van heur haar. de schouders kibbelen kleurrijk als papegaaien;
de blanke hals verrijst oogverblindend en autoritair uit het duister van het kleed. nog voor het oog de mond bereikt, rest er niets meer van je woorden, je warmte of je wil.
het moment gebeurt.
het moment gebeurt in elk moment.
ook in het moment dat het kleed van haar schouders op de vloer schuift,
en haar naakte gloed jou opfikt in de weerlichten van het niets.
dat je verdwijnt in het onzichtbare git van het wonder dat de donkerste nacht doet huilen van genot.
dat je niet meer mij bent, maar jij.
ook nu, dus.
wij gebeuren in een weergaloze oscillatie van vereniging en ontbinding.
wij emaneren overgankelijk in de eindeloze ruimte van de ander.
wij slingeren van lijf tot lijf, verbonden in de zwarte knop van het niets.
wij schuiven door het woordenvel in het gekleurde golven van de lichaamszee. wij naderen.
het komt.
7 oktober 1992
jij typt mijn krullen om tot letters in jouw boek van zand dat je uitstrooit, net zoals ik je deed beloven. het is een eenvoudig programma, er kan moeilijk wat mis gaan. het trage werk van toen krijgt genade of niet. bij genade mag het opnieuw gebeuren.
ach, je voelde het bij de afstoot al, het groene laken is vlak en onverbiddelijk. ja, maar het is belangrijk voor mij, ik heb het nodig, nu, dat wist je toch?
laat ons maar zwijgen.
in het boek lopen er vandaag eerst zandstroken samen tot ‘bergen’ (een roede tussen de borsten?) waar ‘jij mij omroosde’. straf spul.
en dan staat er (ongeveer):
gooi water op een poreuse steen. het water wordt niet opgenomen, de steen smacht en maakt plaats voor een grijpen dat nooit komt. er vallen harde woorden in de snoeiharde stilte, de strijd kan nooit worden beslecht.
als het sterven stopt, begint de lijn tot een vlak om te buigen. het vlak is een spiegel en buigt verder en barst in duizenden stukjes die verduren tot zand.
elke exit is een init. fuck it.
push a little harder, baby.
pas maar op, leentje spillebeen, ik ben nog niet zo laag gevallen dat mijn nagels niet jouw ogen kunnen uitkrabben. ik respecteer elke weigering maar niet de weigering om de leugen van de ontkenning toe te geven. enkel de zaligen hebben de gave van de onfeilbaarheid. enkel de vervloekten weten wat zaligheid is.
ga dus heen in vrede, allemaal.
on three.
*
en dan de eerste versie van ‘oktober’ die niet in wezen verschilt van de laatste. is het een pleidooi of een gebed? geen van beiden misschien want ‘Wind verijlt de roep’: niemand hoort het. een pleidooi is geen pleidooi als het niet gehoord wordt. en een gebed?
een gebed wordt gehoord op het moment dat het uitgesproken wordt.
een pleidooi is een pleidooi op het ogenblik dat iemand het leest of hoort als een pleidooi. de erotische ellende is waanzin die waanzinnige code produceert die de erotische ellende in de hand werkt.
het is pas echt als iemand het zegt.
al het echte is ongrijpbaar.
het doorstaat met gemak de plaag van de taal, waaraan wij sterven.
en het gebeurt op elk moment.
*
oktober
Over de vijver van het park
roept de reiger, rekt zijn kreet.
Niets bevestigt verder nog
dit landschap.
Zo ontloopt het zand ons nog,
zo breekt de liefde hoog uit
één nacht ijs, stort in klater-
beken spiegelscherven scherp
op wat daar dieper naar een
schuiloord zwemt.
Zwart op zwart zink ik in inkt.
Geen steen die ik bekras heeft
plaats voor wat ik grijpen wil.
Wind verijlt de roep: troost mij,
wil mij niet ontkennen, om-
roos mij vast.
8 oktober 1992
bevlekte vingers.
wonden betekenen.
herken de vlucht
van oog naar ook.
hou het verleden ingedrukt en spreek.
genereer moeiteloos 1000+ zinnen.
eenvoud werkt.
bouw de weg.
verhef de straat.
cultiveer het blinde zicht: komen, gaan,
omvormen, lezen, denktrant, pretpark,
liefdesprent.
ten top, ja, waar jouw ogen mij,
ik mij, jou ziende… zie: jij eet ons,
smikkelt gulzig van morgen.
ik geef jou vingervlucht,
verweesde vlakte,
spotvogels in het verraden dorp.
jij luistert weergaloos
naar al je namen.
door NKdeE
tekstbron: ViLT 2021
opgenomen in WEEKBLADEN #55 - to waxen thy mirth
gebruikt in uitzending RK 2021-06-19
Stuur uw bijdragen (enkel tekst aub, geen prentjes) voor de WEEKBLADEN naar weekbladen@radioklebnikov.be