Bij het weerzien zei de impertinente prinses:
— Droomopwaarts heb ik een klein
grauw vogeltje tam gemaakt
dat mij slechts ritseling berokkent,
liegt, verstopt en treurt.
Ik ken alleen zijn nachtelijk gesnavel,
later, lachender maan, hij, zaliger,
vergeet mij en ontkent en loochent luid
van onder oud gras en uit dode bladeren.
(Al wat ik liefheb neemt gestalte aan
in het ontstelde lover, onverstaanbaar!)
Hij, voor hij wegwiekt, even spreeuwt en
sputtert nog en werpt een kleine klad,
maar ik verschiet niet meer noch bloos,
zeer verontreinigd ken geen kleur om hier
bij aan te nemen, ik, kameleontische juffrouw,
onder vanille sneeuw ternauw bedolven,
— miskennelijk ontkleurd en nu verblekende
voorgoed — herinner, o herken de zwarte
limousine waarin feestelijk ik als een
harteloos reptiel onder mimosastruiken zat,
grauw van verwarring. Welnu, onthutste vriend!
Tast nu in waan-zin laag en voel ontzet met
fijnste handschoenlederen hand naar de hou-
vast aan je beminde buik: Ai, decoratie?!
En zwel maar op, welk of vervel, verval en
ik hoop flauwtjes liever, — o liever nu geen
toespraken of bloemen
tekstbron: Neerlandistiek
opgenomen in WEEKBLADEN #52 - hardleerse tongen
Stuur uw bijdragen (enkel tekst aub, geen prentjes) voor de WEEKBLADEN naar weekbladen@radioklebnikov.be